Is die van u ook zo verwend?
Ik sprak een moeder, die me aan het denken zette. Ze vertelde: we zijn maar eens opgehouden met dat Son-Risen, want je kreeg daar een hartstikke verwend kind van. Ze had genoeg van het gezeur en gejengel en het leek wel alsof moeder en kind beide opgelucht hadden gereageerd toen ze hem op een gegeven moment maar eens gewoon een goed pak op zijn broek had gegeven.
Verwend – zou dat nou de bedoeling zijn? Ik denk zeker in het begin, als je een kind hebt dat zich volledig afsluit, dat je al blij bent met iedere poging die het kind doet om zijn omgeving te besturen. Mama, drinken! Natuurlijk ren je daarvoor. Of zelfs maar voor de blik die hij je gunt en een vingertje dat voor het eerst wijst. Maar ik hoor het meer – ouders die toch na verloop van tijd niet zo blij zijn met hun kind dat zich, eenmaal uitgenodigd, graag als pasja blijft gedragen en links en rechts commandeert. Nu dat spelletje doen! Nee, nou moet jij daar gaan zitten! En vooral als er haren gekamd of neuzen geveegd moeten worden, dan zegt het kind: Nee, je mag het niet! En daar ontstaat dan een subtiel spel – erger jij je aan die snottebel, of aan de afwijzing die je krijgt als je net even handig iets wilde doen, of aan de toon waarop je wordt toegesproken? Dan kan de manier waarop je daarmee emotioneel ‘van kleur verschiet’ nou net datgene zijn wat je kind aanzet om dit te blijven doen. Als je op zo’n moment plezierig kunt zeggen ‘nou ja, jij beslist, ik vind het prima, maar het is misschien handig om te weten dat er veel mensen zijn die snot niet prettig vinden om naar te kijken’ – wat een aanpassing is dat eigenlijk! Je werkt met jezelf totdat je je kind in al zijn verschijningsvormen geweldig en om van te houden en heerlijk vindt. Meteen een kans om je eigen gevoelens over snot of slordige haren nog eens onder de loep te nemen. Je kunt je voorstellen hoe je zou reageren als iemand op straat naar je toe zou stappen en zomaar je neus zou afvegen, of je hoed doormidden knippen, omdat dat voor hčm een mooier gezicht is…
Maar ik denk dat er wel degelijk een manier is om ‘grenzen te trekken’ in de speelkamer. Dat je niet eindeloos je eigen grenzen hoeft te (laten) overschrijden omdat je geen ‘nee’ mag verkopen. Er zijn veel manieren waarop wat jij wilt, of wat goed voor het kind is, kan verworden tot ‘omstandigheden die nou eenmaal zo zijn’ – niet jouw afwijzing, jouw verbod, maar gewoon, helaas, dat is er niet. Stel, je kind wil NU cola! Als je in de speelkamer zit, hoeft die cola daar niet aanwezig te zijn. In dat wereldje zijn alleen maar ja-dingen te vinden. Noem je de melk ‘hier, ik heb wel wítte cola gevonden!’, of teken je samen dat heerlijke flesje cola, of maak je samen van klei een bekertje dat je vult met bruine snippertjes ‘cola’? (En dát komt goed uit: je had je toch al bedacht dat het goed zou zijn om veel te oefenen met tekenen, of met boetseren…) Je zegt dan geen nee, integendeel, je werkt je uit de naad om samen de wens van die cola te bereiken! Je zet de wens om in iets wat een ontdekkingstocht in gang zet. (En uiteraard houdt hij daar ook de controle – wil je hem niet met klei maken? Hoe zullen we hem dan maken? Een Echte? Die hebben we hier niet! Hoe moet dat nou? Tuurlijk mag je daarom huilen! Maar gek hè, nou is-ie er nog niet, zelfs als je heel hard huilt!) Er komt geen schuldgevoel bij kijken omdat je je kind niet geven kunt waar hij om vraagt. Geen irritatie omdat hij vraagt om wat hij weet dat hij niet mag hebben. Alleen maar medewerking – maar niet per definitie zodat je kind zijn zin krijgt.
In de vrouwenhulpverlening is de bekende slogan ‘50% voor jezelf, 50% voor de ander’. Dat gaat over de aandacht die je de ander geeft, de ruimte, de rechten. Juist het gegeven van het kind koning laten zijn in de speelkamer kan ervoor zorgen dat dat je niet weet hoe je je eigen 50% kunt bewaren. Toch denk ik dat dit essentieel is om het op langere termijn vol te kunnen houden. Je hebt het recht om moe te zijn en alleen maar met je vinger en je enthousiasme mee te springen naast de trampoline. En het is zinnig om vervolgens aandacht te besteden aan ‘hoe kan ik uitrusten’. Eigenlijk is er niets dat ‘moet’ – ook voor jou als helper. Maar ik zie die verdeling van aandacht ook een plaats hebben in de doelen die je introduceert. Jij wilt het kind uitnodigen om te leren praten, of schrijven, of zindelijk worden. Je kind wil … nou tegen de tijd dat het een ‘verwend kind’ dreigt te worden, geeft je kind duidelijk aan wat hij allemaal wil. ‘Kijk naar mijn ogen,’ zegt Jonathan in de BBC-film ‘I want my boy back’, ‘dan lees ik weer verder!’ Opnieuw hoor je hier geen nee, geen vermaning, geen eis, het is bijna alsof Jonathan aanwijst: hier zit het knopje! Zodra je daarop drukt, komt het gewenste resultaat! En laat dat knopje nou net zijn wat jij graag wilt dat het kind leert! ‘Moet ik op de tafel? Zeg maar “op”, dan klim ik erop!’ En de grap is natuurlijk dat je kind eerst geleerd heeft om lol te hebben in het feit dat hij mensen kan besturen. Dat zal hij dus blijven doen, en blijven proberen. Hoera, een verwend, commanderend kind! Maak het hem lekker moeilijk! Met het grootste enthousiasme, de grootste meewerkendheid! Toe dan! Ik sta al klaar! Je zegt het bijna! Goedzo!
Karen